Bijbelse miniaturen

Er ligt een boek op de salontafel. Ik heb het nooit eerder gezien. Misschien was het wel nieuw. De boekenlegger zit halverwege, hij heeft het dus nooit uitgelezen. Was het een leuk boek? Had hij graag verder willen lezen? Of was het saai en las hij het alleen maar omdat hij toch niks anders te doen had? Ik plof neer op de bank en staar naar het boek, met zijn fraaie donkere kaft en ongelezen bladzijden. Ik wist dat ik hier op een dag zo zou zitten. Maar ik had gewoon niet gedacht dat het vandaag al zou zijn.

Ik had tegen mijn ouders gezegd dat ik graag mee wilde om mee op te ruimen. Waarom weet ik niet precies. Misschien wilde ik gewoon opa’s huis zien. Misschien hoopte ik stiekem dat het allemaal niet echt was en dat ik opa gewoon thuis aan zou treffen, blij om me te zien. Maar het huis is leeg. Er was wel vaker niemand thuis maar dat voelde anders. Nu voelt het hol. Alsof al het licht en het leven eruit is gezogen. Minder dan een week geleden woonde hier nog een sportieve, kerngezonde man van 78. Een man die in een koor zong en volleybal scheids was. Een man die allerlei vrijwilligerswerk deed en meer dan drieduizend euro per jaar doneerde aan goede doelen. Een man die toen ik klein was op me paste en me mee nam naar de melkboer en de dierentuin. En nu woont er niemand meer. 

Ik ken deze kamer. Ik zou zelfs met mijn ogen dicht kunnen zeggen waar alles staat. De moderne driehoekige tafel in het midden, de paal met aan alle vier kanten een spiegel, de honderden cd’s in de kast tegen de muur en de foto’s van mij en mijn neefje op de schoorsteenmantel. Het enige nieuwe is de brief die opa me heeft geschreven. Het voelt raar om iets in je handen te hebben wat iemand geschreven heeft, wetend dat hij dood zou gaan. Het is geen lange brief, een paar zinnen maar. En één daarvan is een verontschuldiging voor het slordige handschrift. Maar toch krijg ik een warm gevoel van mijn opa’s woorden over hoeveel geluk hij heeft beleefd aan me. Mijn neus prikkelt. Dat gebeurt altijd als ik op het punt sta te gaan huilen. Snel wapper ik de tranen uit mijn ogen. 

Alles aan deze situatie is raar. Elk journaal met duizend feiten over het virus is raar. Elk nieuwsbericht met het aantal doden en weten dat mijn opa daar één van is, is raar. En de niet gewassen vaat die hij nog had willen doen, de klaargehangen kleren die hij nog had willen dragen, de onbeantwoorde mails, het eten in de koelkast en de nieuwe reep chocola. Alles voelt onwennig. Binnen een halve week werd dit huis een bewoner afgepakt, die hier nog minstens tien jaar had moeten leven.

Ik pak het boek van de tafel. “Bijbelse miniaturen” staat er met grote letters op. Het zoveelste bijbelboek dat mijn opa aangeschaft heeft. Er staat boven nog een hele kast vol. Ik ben blij dat het geen bloedstollend fictieboek is. Dan zou hij nooit weten hoe het afloopt, of de ridder de prinses redt, of de politieagent de boef vangt. Maar het is een boek vol met antwoorden op vragen die opa zelf vast al had uitgevogeld. Je hoefde hem niet te vertellen wat de bijbel betekende. Hij droeg elk stukje met zich mee en leefde precies zoals hij wilde dat iedereen dat zou doen. Hij had zelf de betekenis van zijn leven ontdekt. Daar had hij het einde van het boek niet voor nodig.