Niks te doen dit weekend? Probeer dit eens: een 13,2 km lange tocht naar het topje van de Franse berg Alpe d’Huez fietsen, met een brandende zon op je rug. Liselotte Buijs (15) deed mee aan het project Flevoland Fietst Tegen Kanker. Ze beklom de berg om geld op te halen voor stichting Alpe d’Huzes, die zich inzet voor de strijd tegen kanker. Dat deed ze voor haar moeder, die in 2020 overleed aan de ziekte.
De radio in de woonkamer speelt zachtjes op de achtergrond. Ik zit aan de keukentafel en kijk uit het grote raam naast me. Buiten rijden auto’s langs, lopen mensen met kinderen en maaien buren hun gras.
“Wacht even hoor, even wat water pakken,” zegt Liselotte. Ze houdt een bidon onder de kraan. Ze is opgegroeid in dit huis in Lelystad, samen met haar ouders en haar oudere broer. Ze woont redelijk dicht bij haar middelbare school Porteum, waar ze net vandaan komt. Porteum is één van de scholen die zich bij Flevoland Fietst Tegen Kanker (FFTK) heeft aangesloten. Waar zich tien jaar geleden nog maar een enkele school in Flevoland inzette voor het project, doen er nu al meerdere mee.
Liselotte geeft me een glaasje water en ploft neer in de stoel tegenover me. Ze zet haar bidon met het opschrift Alpe d’Huez voor zich op de tafel: “Zo! Ik ben er klaar voor.”
“Souvenirs meegenomen?” vraag ik, knikkend naar haar drinkfles, waarop ze grinnikt en hem trots omhooghoudt. “Ja, kijk! Ik heb ook een sleutelhanger meegenomen en dat soort dingen. Echt al mijn geld uitgegeven. En armbandjes.” Ze strekt haar pols uit en laat een elastieken bandje zien, met daarin de tekst “opgeven is geen optie” gedrukt.
Hoe wist je eigenlijk dat je mee wilde doen?
“Ah, we beginnen al!” zegt Liselotte, en ze gaat iets meer rechtop zitten, alsof ze zich klaarmaakt voor een vragenvuur. “Ik wist eigenlijk wel meteen dat ik dit wilde doen. Voor mama. We moesten een motivatiebrief schrijven om mee te mogen doen, en daarin heb ik mijn verhaal gezet. Dat ik haar ben verloren toen ik twaalf was. Het leek me gewoon iets heel moois om te doen voor haar, en je bent er eigenlijk een heel jaar mee bezig. Je doet mee aan verschillende acties om geld in te zamelen en dan ga je in mei echt naar Frankrijk. Daar doe je dan ook nog wat vrijwilligerswerk, na de Alpe d’Huez, dus je gaat wel actief aan de slag. Ik wilde dat doen voor haar.”
Vond je het lastig om daar zo veel mee bezig te zijn?
“Soms wel, ja. Nou, ik bedoel, vooral emotioneel soms. We kregen presentaties over FFTK die soms wel confronterend waren. Ze vertelden over de ziekte zelf en vooral ook over wat dat met nabestaanden doet. Ik vond dat wel goed, want veel kinderen denken dat kanker alleen een ziekte is waarvan je haar uitvalt of zo. Maar als je moeder, of zus, of wie dan ook van wie je houdt kanker heeft, ja… dan heb je eigenlijk zelf ook kanker. Dan denk je niet alleen: waarom mama, maar ook: waarom ik?”
Plotseling onderbreekt ze haar verhaal door haar vinger in de lucht te steken. “Hoor!”
Ik luister met haar mee. Op de radio speelt het nummer How do I say goodbye, van Dean Lewis. “Mooi nummer voor dit verhaal, sorry, ik zal verder gaan,” zegt Liselotte.
“Je weet dan wel dat er heel veel mensen zijn die het ook hebben meegemaakt, maar je wordt er toch even stil van en je gaat toch nadenken. Veel dingen uit die presentaties waren herkenbaar, maar het voelt toch anders. Want iedereen maakt het anders mee. Niemand heeft mama ervaren zoals ik, dus niemand heeft haar verloren zoals ik. In Frankrijk kwamen er ook deskundigen praten over kanker. Dus oncologen bijvoorbeeld.”
Hoe voelde je daarbij?
“Eigenlijk wist ik alles al wel, wat ze vertelden. Ze vertelden vooral over ‘het slechte nieuws moeten delen’. Die momenten herken ik nog van mama. Je ziet het aan hun gezichten namelijk, dat het slecht is. Maar ik vond het wel fijn dat die oncologen op de camping er waren, hoor. Vooral voor anderen, dat anderen dan ook een beeld krijgen van hoe dat is en hoe oneerlijk het voelt. Ik zie andere kinderen en vrienden nog wel met hun moeders. Dan denk ik: wat heb ik fout gedaan? Waarom precies ik niet meer? Dat is wel moeilijk soms.”
Ze kijkt even naar haar handen en speelt met haar armbandje. “We hadden ook een avond, een bezinningsavond noemden ze dat, waarop we gingen herdenken. Dat was heel emotioneel, toen heb ik veel gehuild. En we hebben een kaarsje aangestoken op een herdenkplaatsje op de camping. Daar stonden al die kaarsen in de vorm van een hart, met een bankje ervoor. Daar heb ik nog een tijdje gezeten. Ik mis haar nog steeds natuurlijk.”
Het wordt stiller. Liselotte friemelt nog een beetje met haar armbandje en kijkt me dan aan, plotseling met een grote glimlach op haar gezicht, proberend van onderwerp te veranderen. “Maar dat waren vooral de eerste paar dagen. Emotioneel. Voor de rest was het heel leuk hoor! Ook het trainen en zo.”
Hoe heb je getraind dan?
Liselotte kijkt me een tikkeltje beschaamd aan, met een klein lachje. “Ja, eh, eigenlijk niet. Of nou ja, bijna niet.”
Je ging naar de Alpe d’Huez! Hoe kan je nou niet trainen daarvoor?
Ze schiet nu in de lach. “Ja nou we hebben wel een beetje getraind! Echt niet veel, maar wel een beetje. We zijn naar de Vamberg geweest in Drenthe. Op sommige stukjes daar had de route al een stijgingspercentage van 10 procent. Toen dacht ik al wel: dit is pittig. Daarnaast hebben we trainingsdagen gehad in Lelystad, toen zijn we de Knardijk op- en afgefietst. Maar voor de rest…”
Zag je dan niet vreselijk op tegen het échte werk?
“Tegen de Alpe d’Huez zelf? Nou, ik zag er niet tegenop of zo. Ik had er wel zin in, maar zwaar zou het zeker worden, dat wist ik ook wel. In Frankrijk hebben we ook nog een beetje getraind, maar dat was gewoon een vlakke rit en toen was ik meer gefocust op de omgeving. Toen de échte rit begon dacht ik wel: wat doe ik hier?”
Hoe verliep de rit? Zwaar?
“Oh mijn God, zó zwaar! Wat ik zei: wat doe ik hier? Het is een Tour de France-berg. Sta ik daar ongetraind. Het was ook nog eens warm, rond de 25 graden denk ik, en de zon is daar fel overdag. ’s Nachts niet trouwens, toen heb ik het vreselijk koud gehad in mijn tentje op de camping. Dus een beetje middelmatig geslapen, maar dat beïnvloedde mijn energie niet, want ik was heel gespannen en had er zin in. We vertrokken rond 11 uur ’s ochtends en ik heb die hele berg in de laagste versnelling gefietst. Na de eerste bocht dacht ik al: wat vreselijk. Mijn benen begonnen meteen te verzuren en mijn ademhaling ging al loodzwaar, echt alsof ik al een halve marathon had gerend. Dus ik wilde meteen al even stoppen, maar niemand stopte nog. Dat heb ik uiteindelijk toch gedaan want ik was er al helemaal klaar mee. Ik dacht echt: ik loop het hele eind wel, maar dat gaat ook niet makkelijk want je kuiten gaan kapot door die fiets die je meesleurt. En dus ga je maar op je eigen tempo door: dat heb ik ook gedaan. Ik raakte al vrij snel achterop dus, maar gelukkig kwam ik mijn vrienden verderop in de rit weer tegen. Je moedigt elkaar goed aan en zo, dus je gaat ook echt wel door, maar het was loodzwaar voor mij. Volgens mij doen de meeste deelnemers er ongeveer twee uur over om de top te bereiken. Ik heb er uiteindelijk ongeveer drie en een half uur over gedaan.”
Hoe voelde het toen de finish in zicht kwam?
“Dat was gaaf. Niet normaal. Na de vijfde bocht kwamen er meer huisjes in zicht, wat meer bewoond. En er stonden ook steeds meer mensen langs de kant te juichen en zo. Op een gegeven moment kwam je op een stuk waar je de weg een beetje boven je zag liggen. Toen zag ik dat ik nog een heel stuk omhoog moest, je zag mensen boven nog fietsen. Vreselijk was dat! Ik was echt helemaal kapot, maar naarmate ik dichterbij kwam begon je al muziek te horen die bij de top werd afgespeeld. Toen dacht ik echt: oh mijn God, ik ben er gewoon bijna.”
Ik zie een trotse twinkeling in Liselottes ogen als ze terugdenkt aan haar prestatie. “Ik wilde niets liever dan op de grond liggen toen ik de finish over kwam. Vrienden kwamen aanrennen om te helpen en papa wilde me een knuffel geven, maar ik was zo vreselijk moe dat ik gewoon even bijna niks kon doen. Ik was vooral blij dat ik die fiets van me af kon gooien.”
Was je emotioneel toen je boven aankwam?
“Nee. Ja, wel emotioneel, maar ik hoefde niet te huilen. Van tevoren dacht ik wel dat ik zou moeten huilen, maar ik was gewoon zo moe dat ik dat even niet kon. Geen emotie, even helemaal kapot gewoon.”
En je vader?
“Die moest wel huilen ja. Dat had ik ook wel verwacht. En ik dacht alleen maar: één keer en nooit meer die berg op. Maar vanbinnen huilde ik wel hoor. Ik heb vooral de eerste twee dagen veel aan mama gedacht, maar op de top was ik gewoon heel blij dat ik dit gedaan had voor haar.”
Trots op jezelf dus?
“Ja,” lacht Liselotte resoluut. Ze neemt een slokje uit haar bidon en schenkt me een brede glimlach. Er valt een korte stilte, waarin ik haar de tijd geef om verder te praten. Ze kijkt me aan en als ze merkt dat ik geen vervolgvraag stel, schiet ze in de lach.
“Ik ben echt wel trots, ja. Het is gewoon heel bijzonder.”
Hoe zat het met je vrienden? Hoe ging het met hen?
“Zij waren natuurlijk ook heel trots. Ook op henzelf, maar ook op mij. Toen ik na de finish een beetje was afgekoeld ben ik naar ze toe gelopen. Ik weet nog dat ik echt stond te trillen, van de spanning en zo. We hebben in die week echt een betere band gekregen, omdat we zoveel met elkaar hebben gepraat. Je werkt er zo lang naartoe, sinds oktober vorig jaar.
Dan leer je ook elkaars verhalen kennen en weet je wat iedereen heeft meegemaakt. Veel mensen hebben meegedaan omdat ze iemand zijn verloren, maar van mijn vriendengroep was ik degene die kanker het meest dichtbij heeft meegemaakt. We troostten elkaar ook veel daar. Ik zou het zo nog een keer doen.”
Toen je finishte zei je nog: één keer, nooit meer!
Liselotte lacht hardop. “Ja, klopt! Maar dan ben je zó moe. Ik zou ook echt geen zin hebben om een tweede keer die berg op te fietsen, hoor. Dat fietsen was ook niet ‘alles’, ofzo, de hele week met die bezinningsavond maakte het gewoon compleet. Het zou er wel aan liggen wie er allemaal meegaat van mijn vrienden, want met hen ben ik wel heel hecht geworden en zij hebben me ook geholpen en getroost. Je ziet elkaar dag en nacht, je gaat slapen en wordt wakker met elkaar. Je wordt zó close, het zou jammer zijn als zij niet weer meegaan. Maar zo’n week als deze zou ik zo weer opnieuw doen.”
En nu?
“Ja. Ehm, en nu.”
Liselotte denkt even na. Ze staart uit het keukenraam, naar voorbijrijdende auto’s en naar een man die de hond uitlaat. “Ja, en nu niks! Het was zó leuk, ik wil zo graag terug. Ik heb nu niks om naar uit te kijken. Ja, vakantie… maar ja!”
“Vakantie. Vreselijk!” reageer ik sarcastisch, waarop Liselotte haar antwoord vliegensvlug corrigeert: “Vakantie is ook leuk! Daar niet van, maar ja. Deze week is toch… ja, anders.”
Ik drink mijn glas leeg. “Dus… volgend jaar sta je weer in Frankrijk?”
Ze drukt het dopje van haar Alpe d’Huez-bidon dicht. “Misschien wel ja. Ik wil nu in ieder geval wel terug. Het was echt een week die ik nooit zal vergeten.”