Jij kent dit gevoel, je lichaam knijpt samen bij de gedachte van iets wat je ooit hebt gezegd of van iets wat je ooit hebt gedaan. Het gebeurt, en het gebeurt niet alleen jou. Het gebeurt ook mij.
Ik schrijf iets en durf het voor een week niet aan te raken. Verzamel ik dan toch de moet dat blaadje op te pakken en mijn kronkels te confronteren krijg ik dat gevoel. Mijn tanden klappen hard op elkaar, zat je vinger ertussen dan was je hem kwijt. Mijn spieren trekken. Samen, ik huig.
Wij als mensen zijn, denk ik, geneigd onszelf het slechtste aan te praten over onszelf en ons werk. Met deze methode ontwijken we de verontwaardiging die we misschien voelen wanneer we onaangename kritiek ontvangen. Deze opvattingen komen dan niet meer als een verrassing. We hebben het onszelf al lang verteld.
Zij die je werk lezen, zien, consumeren zijn jou echter niet. Dit is belangrijk omdat deze mensen jou werk nooit vanuit jouw ogen zullen zien. De wereld, ons leven, schriften en werken doen zich aan ons voor binnen de grenzen van onze verbeelding. En wij zijn allen anders.
“Jullie hoeven het niet goed te vinden.” Dit is wat ik tegen mezelf zeg. Ik weet niet eens wie “jullie” zijn. “Jullie,” begrijpen het gewoon niet.