Als je iemand in de jaren 60 had gevraagd hoe de toekomst eruitziet, kreeg je waarschijnlijk een antwoord over vliegende auto’s. Op het moment dat ik schrijf hebben we die niet. Had je diezelfde vraag gesteld in 2004, kreeg je de Frutiger Aero fantasie: groen gras, blauwe lucht, bellenblaas en vintage witte dooscomputer.
Misschien viel er vroeger meer te fantaseren over de toekomst omdat er aanzienlijk weinig was. Ik ben groot geworden in de 21e eeuw, in een wereld met elektrische auto’s, kleurtelevisies en mobiele telefoons. Mijn uitvindersfantasieën schoppen het dus niet verder dan oplossingen voor zelf gecreëerde problemen, of upgrades van dingen die al bestaan. Eigenlijk heb ik alles al. Het is maar goed dat ik geen uitvinderij ben gaan studeren, want dan had ik het knap lastig gehad.
Tegenwoordig ziet het toekomstperspectief er een stuk minder vrolijk uit. In plaats van te werken naar digitaal-technische utopieën, zitten we met AI-programma’s die de kunstmarkt overnemen. De droom van een vliegende auto hebben we ingeruild voor nachtmerries over joint strike fighters, F-16’s en spionagedrones. En we moeten allemaal een noodpakket met ingeblikt eten en een opwindradio, want als het eropaan komt, moet iedere Nederlander minstens 72 uur zelfvoorzienend zijn. De overheidsspotjes blijven wel goed hangen, maar erg opwindend vind ik ze niet.
Wat betreft mijn toekomst houd ik me weinig bezig met bommenwerpers en blikvoedsel. Tuurlijk, ik lees er wel over, maar als ik me de hele dag druk zou maken om een potentiële oorlog zou me dat onnodig veel energie kosten. Energieverspilling is niet duurzaam, zeker niet als je nog een heel leven te leven hebt. Zolang de zon schijnt heb ik iets om voor op te staan. De wereld zal toch blijven draaien, zelfs op donkere dagen. Ik maak dan misschien geen nieuwe uitvindingen, maar misschien nog wel iets mooiers. Ik maak mijn eigen toekomst. Wie gaat het anders voor me doen?