Een tijdje geleden brak ik een record. Geen wereldrecord, maar persoonlijk was het zeker. Na acht jaar en tien maanden, met genoeg momenten waarop ik wenste dat ik het kon, heb ik gehuild. Verbaasd, maar vooral verrast dat het dus blijkbaar toch nog ergens diep in de krochten van mijn tot dan toe traanloze lichaam zat, liet ik mezelf leeglopen in mijn net nieuwe appartement omdat dit een nieuw hoofdstuk in mijn leven was. Ik voelde me trots maar ergens deed het ook pijn omdat ik het zo lang volgehouden had zonder.
Na 2016, het jaar waarin ik een depressie kreeg en me bijna doodgejankt heb, was ik leeg. Het waterpeil in dat enorme tranenreservoir, waar een gemiddeld mens een leven mee kunnen doen, was op dat moment ongeveer net zo laag als mijn puf in het dagelijks leven van dat jaar.
Het was voor mijn jongere ik vreemd om depressief te worden, vooral omdat ik zelf nooit echt goed heb begrepen waarom. Daarbij hielp de door de maatschappij opgelegde mentaliteit van ‘een man moet sterk en stabiel zijn’ ook niet echt mee. Hoe kon ik nou, als jonge man met een goed leven, een stabiel gezin en altijd te veel vrienden om iedereen genoeg tijd te kunnen geven, ineens depressief zijn? Ik wílde helemaal niet depressief zijn. Ik wílde helemaal niet tegen alles op zien, maar toch wilde ik het. Misschien wilde ik het juist nog wel meer door die opgelegde mentaliteit.
Ik was op de vlucht al van mijn gevoelens, en tijdens het rennen kwam ik een ‘oude vriend’ tegen. Iemand die van alles voor mij kon verzachten, maar die me vervolgens nog lang in zijn greep zou houden.
Hoe meer mijn plezier in het leven kromp, hoe zwaarder ik zelf werd. Ik at en ik at. Toen ik leerde dat een volle maag een perfect middel was om mijn volle hoofd even niet te voelen, begon onze giftige vriendschap op te bloeien. Mijn manier om met die depressieve gevoelens om te gaan was iets wat ik mezelf al eerder had aangeleerd, maar dit keer bracht het een nieuw probleem met zich mee.
Bij alles wat ik voelde, leerde ik mezelf het niet te hoeven voelen door te eten. Eten was makkelijk. Het stelde geen vragen, gaf geen oordelen en liet je toch ook heerlijk voelen. Van eten als ik verdrietig was om mezelf te kalmeren, tot eten als ik niks voelde, om maar íéts te voelen.
Het was moeilijk als jonge jongen met een eetstoornis. Ik voldeed al niet aan het perfecte plaatje van een sterke man en nu had ik ook nog eens een stoornis die zogenaamd alleen bij vrouwen hoorde. Ik had nog nooit een man over dit onderwerp gehoord. Bij elke groepstherapie of afvalprogramma waar ik begon, was ik altijd de enige jongen. Ik vraag me nog steeds af of dit kwam doordat mannen minder eetproblemen hebben of door het stigma dat mannen geen eetproblemen kunnen hebben. Ik denk dat laatste. Die afwezigheid van representatie maakte het proces soms moeilijk.
Het voelt alsof eetstoornissen (al helemaal bij mannen) nog steeds een taboe zijn, alsof die worsteling ergens toch minder serieus wordt genomen. Mensen zien je lichaam, maar niet het verhaal erachter. Ze zien niet de momenten waarop je veertig kilo bent afgevallen, alleen dat je nog steeds ‘dik’ bent. Je krijgt vooral adviezen als ‘gewoon minder eten’ of ‘meer sporten’, alsof het een gebrek aan discipline is en niet een diepgeworteld probleem.
Maar er is iets veranderd. Ik leerde door de jaren heen dat ik wel capabel en leuk ben, dat hielp die oude vriend die ik in 2016 zo hard nodig had los te laten. Inmiddels in mijn eentje, werk ik slow but steady aan mezelf.
Die voormalige vriendschap is nog steeds van me af te lezen is, maar ook daar werk ik hard aan. Soms bij heftige emoties kan ik nog kan verlangen naar weer even bijkletsen met hem. Die neiging blijft nog, maar ik weet dat het beter is dat we onze eigen weg zijn gegaan. Ik wil het niet meer.
Wie ik was is niet iemand die dacht aan wie hij zou worden, maar nu ik ben wie ik ben kan wie ik was best tevreden zijn met wie er nu is.
Een tijdje geleden brak ik een persoonlijk record. Maar de echte overwinning? Is dat ik de oude vriend heb ingeruild voor gewoon even lekker kunnen huilen.